‘Ja, oke, jullie hebben gelijk,’ zegt een meisje dat voorbijwandelt (ik schat haar 16, dus dat verkleinwoordje klopt niet meer, jonge vrouw).

‘Nee, maar ik wil wel dat je begrijpt…’ zegt de meneer die bij haar loopt (haar vader?) maar ze onderbreekt hem.

‘Ja, stop nu maar, jullie hebben gelijk, goed?’ Ze kijkt naar de grond en loopt stug verder.

Ik wandel in de tegenovergestelde richting langs hen heen. Daardoor zijn het alleen deze drie zinnen die ik opvang. Vader zegt nog snel even gedag tegen mij.

Hij heeft dus gelijk

Al hoor ik maar drie zinnen,  ik laat mij er niet van weerhouden er direct een verhaal van te maken. Ik interpreteer de houding, toon en relatie tussen de twee al voor ik helemaal langs ze ben gelopen. Daar komt ‘ie:

De jonge vrouw praat over jullie, dat zijn natuurlijk haar beide ouders, ook al praat ze nu alleen met haar vader. Blijkbaar delen vader en moeder dezelfde mening.

Haar vader maakt zich zorgen en wil zijn dochter iets goed duidelijk maken. Iets wat belangrijk is in het leven. Iets wat ze niet of juist wel moet doen. Hij wil dat ze het echt snapt.

De dochter wil van het gezeur af en geef haar vader snel gelijk. Ze kent deze stategie al, ze heeft hem vaker gebruikt. Ook al is ze het er eigenlijk niet mee eens.

Vanaf nu zal ze meer en meer haar eigen leven gaan leven zonder met haar ouders in gesprek te gaan, want die begrijpen haar toch nooit.

Ze groeien uit elkaar

Treurig toch?

Of zielig.

Ik draai mij bijna om zodat ik deze vader kan feliciteren met het krijgen van zijn gelijk (hoe nep het ook is).

De vraag is alleen: heb ik zelf met mijn interpretatie gelijk?

Heeft mijn hoofd mij een waarheidsgetrouw verhaal voorgeschoteld? Ik vind het een aannemelijk verhaal. Maar ik luister dan ook al mijn hele leven naar dit hoofd. En dat zal hopelijk nog lange tijd zo zijn.

De vraag wat waar is interesseert mij al tijden niet meer. Al merk ik aan cursisten of ouders die ik spreek dat dit niet voor iedereen logisch is.

‘Zeker weten’ boeit ons en lijkt belangrijk, maar laten we dan kijken naar wat waar lijkt. In deze situatie kan ik alleen kijken naar wat waar lijkt voor mij en niet voor deze vader en dochter.

Het verhaal dat ik hoor in mijn eigen denken neemt mijn overtuigingen over het leven als uitgangspunt. Uit mijn snelle gedachtespinsels van hierboven haal ik een aantal overtuigingen zoals:

Ouders zouden geen preek moeten houden tegen hun (bijna) volwassen kinderen.

Het is zielig als er niet echt naar je geluisterd wordt door je ouders.

Begrepen worden is belangrijk, net als echt geïnteresseerd zijn.

Ouders reageren vaak op hun eigen zorgen (vaak voor de toekomst van hun kinderen) in plaats op wat er hier en nu gebeurt.

Dit zijn overtuigingen die ik heb opgeslagen

Of beter gezegd, dat is automatisch gebeurd. Mijn persoonlijke denken heeft zijn werk gedaan om de wereld te begrijpen door regels en concepten te benoemen.

Vanaf het moment dat een overtuiging een keer gedacht is, zien we bewijzen hiervoor in ons leven.

En die bewijzen verzinnen we zelf.

Zie je de willekeur?

We doen maar wat!

 

(Had ik dat nog maar even tegen die jonge vrouw van 16 kunnen zeggen. ‘Weet je we doen allemaal maar wat. Je vader doet ook maar wat. Dat gaat niet over als je zogenaamd volwassen bent.’

Al waren ze misschien alleen hun tekst voor een toneelstuk aan het oefenen…)